Rechtbank Noord-Nederland, 19 september 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:5601
Eiser dreef samen met zijn broer, en aanvankelijk ook zijn vader, in vof-verband een metaal-, las- en constructiebedrijf. Achter het woonhuis van vader bevonden zich de werkplaats en de opslagloods van de onderneming. In 1992 hebben eiser, broer en vader samen een, naast de woning van vader gelegen, woonhuis met garage, erf en tuin gekocht. Dit pand bevond zich ten tijde van de aankoop in een bouwvallige staat van onderhoud. Het pand was -naar eigen zeggen van eiser- bestemd voor bewoning, maar is na de aankoop nimmer in gebruik genomen (eiser en zijn broer bewoonden ieder een pand elders). Vanaf de aankoop is het pand door de toenmalige boekhouder tot het ondernemingsvermogen gerekend.
In 2002 is vader uit de vof getreden en hebben eiser en zijn broer de onderneming in vof-verband voortgezet. Kort daarna ging het minder met de zaak en moest uiteindelijk onder meer het eerder aangekochte pand uit financiële noodzaak worden verkocht. Na de verkoop zijn de opstallen vanwege projectontwikkeling gesloopt.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het pand vanaf de aankoop verplicht tot het privévermogen had moeten worden gerekend.
De Rechtbank volgt het standpunt van eiser en beslist dat het pand in het oudste openstaande jaar (het jaar van geschil) naar privé moet worden overgebracht, waarbij de in voorgaande jaren aanmerking genomen afschrijvingskosten tot de winst moeten worden gerekend.