Rechtbank Gelderland 11-07-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3058
Een ondernemer brengt in 2008 zijn onderneming met toepassing van art. 3.65 IB geruisloos in een BV in. Tot de activa behoren een perceel grond inclusief tuincentrum en woonhuis. In 2010 sloopt de BV de opstallen, levert het perceel grond aan een projectontwikkelaar en brengt de boekwinst onder in een HIR. Deze HIR valt in 2013 vrij. De BV maakt bezwaar tegen de aanslag en de daarin begrepen vrijvalwinst en stelt dat het woonhuis destijds in de IB-sfeer ten onrechte tot het ondernemingsvermogen is gerekend omdat het verplicht privévermogen vormde. Er is dus sprake van een fout die met toepassing van de foutenleer in de VPB-sfeer kan worden hersteld.
De Rechtbank oordeelt dat de foutenleer niet kan worden toegepast. De door de BV gestelde fout vloeit namelijk voort uit een onjuiste vermogensetikettering (zo daarvan al sprake was) in de periode vóór de inbreng van de onderneming in de BV. Op grond van het bepaalde in artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt een besloten vennootschap geacht haar onderneming te drijven met behulp van haar gehele vermogen. Daardoor vormt al het vermogen van een besloten vennootschap ondernemingsvermogen. Met de inbreng van de gehele onderneming (inclusief woonhuis) is ten aanzien van het woonhuis dan ook het leerstuk van de vermogensetikettering, dat kenmerkend is voor de inkomstenbelasting, geëindigd en is het woonhuis tot het ondernemingsvermogen van de BV gaan behoren. Om die reden bevat de balans van de BV ultimo 2012 geen fout en kan de foutenleer niet worden toegepast.