Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 oktober 2016, 15/01492, ECLI:NL:GHARL:2016:7886
Indien belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de onroerende zaak waarin hij samen met zijn echtgenote woont ten onrechte sedert 1996 tot zijn ondernemingsvermogen is gerekend, brengt een redelijke verdeling van de stelplicht en de bewijslast mee dat hij de feiten en omstandigheden stelt en, nu de Inspecteur deze heeft betwist, aannemelijk maakt, die de conclusie rechtvaardigen dat de onroerende zaak niet tot het ondernemingsvermogen mocht worden gerekend (vgl. HR 13 maart 2015, nr. 14/02141, ECLI:NL:HR:2015:557). Met al hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het woonhuis sinds 1996 door hem uitsluitend ter voorziening in zijn woonbehoefte is gebruikt en dat het niet op enigerlei wijze dienstbaar was aan zijn onderneming (zelfstandig hoefsmid). De foutenleer kan daarom niet worden toegepast.