Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8505
Belanghebbende, zijn echtgenote en hun dochter (hierna: de firmanten) hebben in 1991 een dansschool inclusief onroerend goed overgenomen. Het onroerend goed omvat een bedrijfsruimte en een afzonderlijke bovenwoning. De firmanten zijn de bovenwoning in 1991 gaan bewonen. De dansschool heeft een eigen toegangsdeur. Voorts beschikt de dansschool over een extra deur die als nooduitgang wordt gebruikt. Daarnaast heeft het pand een afzonderlijke buitendeur die toegang geeft tot een hal. In deze hal bevindt zich een toegangsdeur tot de trap naar de bovenwoning. Voorts bevindt zich in deze hal een tussendeur naar de bar van de dansschool. Deze tussendeur is afsluitbaar. De firmanten maakten gebruik van de tussendeur om van de bovenwoning naar de dansschool te gaan en vice versa. Aan de gevel van de bovenwoning is sinds 1991 een reclame-uiting van de dansschool aangebracht. Een deel van de was van de dansschool werd in de in de bovenwoning aanwezige wasmachine gedaan. Een persoon die jureerde bij het ‘afdansen’ is gedurende een zeer lange periode met enige regelmaat gehuisvest geweest in de bovenwoning. Een deel van de administratie is (naar het Hof aannemelijk acht) verricht in de bovenwoning.
Gezien deze vastgestelde feiten kan volgens het Hof niet worden gezegd dat de bovenwoning uitsluitend ter voorziening in de woonbehoefte van de firmanten is gebruikt en dat de bovenwoning niet op enigerlei wijze dienstbaar is geweest aan de dansschool. Nu deze feiten en omstandigheden naar het oordeel van het Hof licht werpen op de situatie ten tijde van de aanschaf van de onroerende zaak door de firmanten, is belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de bovenwoning ten tijde van de aanschaf ervan uitsluitend ter voorziening in de woonbehoefte van het gezin zou worden gebruikt en dat de bovenwoning niet op enigerlei wijze dienstbaar zou zijn aan de dansschool.
Dit betekent dat de bovenwoning ten tijde van de aanschaf ervan door de firmanten zogenoemd keuzevermogen vormde en dat de firmanten de grenzen der redelijkheid niet hebben overschreden door de bovenwoning tot het ondernemingsvermogen te rekenen.